De ferry vaart minimaal 4x per uur, toch is elke zitplaats bezet. Het is zaterdag en het is duidelijk een favoriet uitje. Ik neem na aankomst wijselijk een route door een achteraf straatje richting Ryoso Kawaguchi. Zo lijkt het heerlijk rustig in plaats van een ‘cruiseschip’ wat leegstroomt waarbij iedereen tegelijk door de winkelstraat van het eiland wil. Slimme zet, zo blijkt, anders was Joris denk ik linea recta weer terug gelopen naar de ferry…

Yoko en haar echtgenoot runnen reeds 30 jaar hun ‘herberg’ in een prachtig 300 jaar oud huis. We hebben een mooie ruime kamer met tatami matten en comfortabele futons. Geen saai nummer bij de deur maar een naam, Yamabuki: een gele, wilde roos die groeit tussen de bergen, langs de rivieren.
De reviews volgend hebben we half pension geboekt. Haar man staat in de keuken en verzorgt een fantastisch diner met voornamelijk lokale ingrediënten. Ik heb niet geteld, maar denk dat 10 gangen niet overdreven is. Elk gerechtje wordt met liefde en aandacht gemaakt, vervolgens serveert Yoko waarbij ze toelichting geeft in haar beste Engels. De sake drinken we uit een zelfgekozen kopje. Dit is iets wat we al eerder hebben meegemaakt. Ook nu komt Yoko met een mooi dienblaadje waarop allerlei verschillende kopjes staan. Stuk voor stuk antiek porselein of zelfgebakken keramiekpareltjes. Iets om hebberig van te worden. Er zit één ander Japans stel, het is eigenlijk gewoon een privé diner. Geweldig. Fijn ook dat de stoelen poten hebben, zit voor zo’n uitgebreid diner toch iets aangenamer. De ruimte kijkt uit op een met mos bedekt, ommuurd paradijsje. Deze Tsuboniwa (binnentuin / kijktuin) zie je ook vanuit het grote bad. Dat wil zeggen, als we overdag waren gaan badderen. We hebben echter een tijdslot gekozen in de avond. Door dit te doen kun je dus samen poedelen. Leuk, want normaal gesproken zijn de mannen en vrouwen strikt gescheiden. Wat een enorme luxe. Na het bad een theetje op de kamer, uiteraard in de keurig klaargelegde yukata. Deze worden al meer dan 1000 jaar gedragen, sinds de edelen ze droegen van en naar hun baden, dus wie zijn wij om deze traditie te verbreken. Yoko heeft er zelfs een warme kimono bijgelegd, voor als we nog even een avondwandeling willen maken naar de verlichte rode toriipoort, daar waar het eigenlijk grotendeels om draait op dit eiland.

We hebben de poort echter al uitgebreid bekeken èn gefotografeerd en dus we blijven lekker binnen, in onze tatami cocoon.
Wel lees ik nog wat over het eiland, dat formeel Itsukushima heet. In de volksmond beter bekend als Miyajima, letterlijk vertaald heiligdomeiland. Dit eeuwenoude Itsukushima-heiligdom is vooral bekend geworden door de meest gefotografeerde torii poort van het land: de rode, ‘zwevende’ torii poort. Optisch zwevend bij hoog tij, op het wad bij laag tij.
Geen enkele Torii, wereldberoemd of onbekend, is een heiligdom op zich. Ze zijn ‘slechts’ een markering voor, of toegang tot, een Shinto heiligdom of heilige grond. Het is een poort naar het innerlijk en dat wat boven de mens is, en ze symboliseren de overgang van de fysieke naar de spirituele wereld. Sommigen zeggen van het rijk van de nacht naar het licht, maar dat vind ik zo deprimerend klinken. Alsof het leven een donkere nacht is. De letterlijke vertaling van Torii (鳥居) is vogelzitstok. Daar waar de haan gaat zitten en al kraaiend de zon oproept.
Traditioneel is de tori driedelig. Uiteraard is dit niet toevallig, er lijken in dit land van tradities geen toevalligheden te zijn. Driedelig omdat drie een heilig Kami cijfer is. Wanneer je onder een Torii door gaat voor je het altaar of Shinto heiligdom betreed, heb je dus de eerste stap naar zuivering (het sleutelwoord is van Shinto) al gezet. Eigenlijk hoor je, om de gewenste natuurgeest op te roepen, drie maal in je handen te klappen en drie maal te buigen. Andere bronnen geven aan dat het helemaal niet is om de aandacht van de goden te trekken, maar meer om de haan na te bootsen die bij het kraaien met zijn vleugels slaat. Wij lopen er, tot op heden, zonder klappen of buigingen onderdoor en ik vraag me af wat men daarvan vindt.
Ik zie veel gelijkenis met de hindoeïstische / boeddhistische Torana die we zo veel in India hebben gezien. Eigenlijk zie je in heel Azië varianten, wil er nog wel eens wat meer over lezen want in Japan struikel je dus over deze poorten, ze zijn echt overal.
Soms is het een eenvoudige constructie van die drie ongeverfde ronde houten balken, maar zoals dat gaat werden latere modellen ingewikkelder, met steunbalken en decoratieve elementen, met een tweede verticale balk en een kleurtje. Het geheel is dan vaak vermiljoen geschilderd, zo ook de poort hier op Miyajima. Voor wie graag de Japanse rood oranjeachtige kleur wil nabootsen (en/of een eigen Torii wil creëren) het is RAL 2002.

Net als iedereen zijn wij er ook rond zonsondergang. En eerlijk is eerlijk, we maken mooie foto’s. Het is een beetje wad lopen, maar dan heb je ook wat. Terwijl Joris zich vermaakt met mensen en Torii fotografie loop ik nog even omhoog naar de vijf verdieping hoge Gojunoto pagode (eveneens RAL 2002).


De top van de heilige berg Misen – een andere populaire bestemming – is echter minder eenvoudig omhoog lopen. Het waait flink, de kabelbaan is afgesloten en we zijn eigenlijk ook gewoon te lui om door weer en wind omhoog te klimmen. Ik sus mijn innerlijke strijd met de gedachte dat het ‘schitterend panoramisch uitzicht op Hiroshima’ met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een stuk minder schitterend is door de bewolking en regen. Geen klim record dus op de trappenteller.

Natuurlijk verlaten we het eiland niet zonder ook de oesters te proeven. Ze waren al lekker in Hiroshima en moeten hier nog beter zijn. We zitten goed in het seizoen en laten ons verwennen bij Kakiya, daar waar gek genoeg geen rij staat. Dom van die mensen want het is een super lunch adres waarbij het set menu je oesters brengt zoals we ze niet vaak gegeten hebben. Buiten roken we reeds de geur van gegrilde oesters en ze zijn zo lekker als de geur deed vermoeden. We krijgen ze echter ook rauw, gemarineerd in druivenpitolie met wat cayennepeper, gestoofd waarbij ook de rijst doordrenkt is van de ziltzoete oester smaak en als laatste goudbruin gefrituurd in knapperig beslag. Als je er doorheen bijt, voel je het vocht en de sappigheid van de oesters door je mond stromen. Perfectie, ik word er gelukkig van. We eindigen de maaltijd, zoals het hoort, met een miso soepje. Ook hierin oesters, zacht gekookt wat ook weer die typische zout/zoet combinatie geeft.

Ik weet niet wat me langer gaat bijblijven. De oesters of de maaltijd in onze herberg. Misschien moet ik foodtrips gaan organiseren. Dan begin ik in Japan… In ieder geval zijn we blij dat we voor een overnachting hebben gekozen. Einde dag stappen de meeste mensen namelijk weer op de boot terug en keert de rust over het eiland. De heilige herten (ja, ook hier de sika herten, net als in Nara) leggen zich te rusten zodat ze de volgende dag weer volop kunnen meedoen bij de nieuwe stroom toeristen. Ze zullen inmiddels vast en zeker een aangepast dieet hebben.

Wij gaan echter weer verder richting het zuiden. Zo’n 400 km verderop ligt de havenstad Nagasaki, op het eiland Kyushu. Daar waar er reeds in de 17e eeuw een connectie was met Nederland. We waren toen de enige westerlingen die zaken mochten doen met het land. Benieuwd wat we ervan terugvinden.