Onze reis zakt steeds verder af naar het zuiden. Na El Djem rijden we door naar onze nieuwe uitvalsbasis: Mtorrech, een kustwijk net ten zuiden van Gabès.
Het is een plek die zich lastig laat omschrijven: is het in opbouw, in verval, of wordt het net afgebroken? Waarschijnlijk een beetje van alles. Overal zien we onafgemaakte panden waar het betonijzer nog hoopvol uit de fundering steekt, verbonden door wegen van zand en gravel. Zo passeren we een optimistisch bord met ‘Hawaii Beach’, terwijl om ons heen eigenlijk niets ‘af’ is.
Verderop zien we een groep jongens voetballen op het strand en fanatiek trainen aan rekstokken die midden tussen de rommel staan. De discipline lijkt groot; hun truien liggen keurig opgevouwen op een handdoek te wachten tot ze klaar zijn. Direct ernaast staat een groepje volledig gesluierde vrouwen met hun voeten in de zee. Hun lange, natte gewaden wapperend in de wind, die jongens aan de verroeste rekstokken en de half verzakte WOII bunker die ooit bedoeld was om een geallieerde landing tegen te houden… Het is het zoveelste surrealistische beeld en een wonderlijke mix van het verleden en het ‘nu’.

Via deze rauwe mix van beton en zand arriveren we uiteindelijk bij ons (gelukkig stijlvol opgeknapte!) appartement, direct aan zee. Een soort fata morgana, zeker omdat recht voor de deur Fratelli is gevestigd.
koffie als fata morgana
Fratelli is de enige goedogende strandtent in de wijde omtrek. Ze schenken er prima koffie (en dat is ook meteen de gehele menukaart) en bieden uitzicht op de golven. Binnen staat een prachtige, chromen – zij het lichtelijk verroeste – pistonmachine. Zo’n robuust gevaarte dat je nog met de hand moet bedienen via een grote hefboom. De jonge ‘barista’ spreekt geen woord Frans, laat staan Engels, maar dat maakt niets uit. Na twee keer bestellen weet hij precies wie we zijn en wat we willen. Zodra we aan komen lopen, worden we getrakteerd op een verlegen lach en een voorzichtig bonjour.
Meer hebben we hier niet nodig. We gebruiken deze plek enkel als korte stop en uitvalsbasis om het binnenland in te gaan, richting de oude berberdorpen. Gabès zelf lijkt namelijk vooral een drukke stad. Zeker op vrijdag. Buiten het feit dat het een populaire dag is voor de grote wekelijkse souk, wil niemand het vrijdaggebed missen. Eigenlijk verschuift de avondspits hier naar het begin van de middag en alle wegen lijken te leiden naar een van de vele moskeeën.
Tel daarbij op dat Google Maps ons met grote regelmaat via ‘voormalige’ straten leidt, of via steegjes die weliswaar op de kaart staan, maar in de praktijk zijn overgenomen door marktkramen. Je begrijpt: deze ritjes zijn de ultieme test. Relatietest, stresstest, humeurtest en zentest in één. Het complete pakket. O ja, eenrichtingsverkeer is ook een lastige voor Google. Het systeem leunt natuurlijk deels op data van menselijk gedrag, dus als er maar genoeg lokale GPS-stippen tegen het verkeer in gaan, denkt het algoritme vanzelf dat het mag. Enfin, het leert ons vooruit kijken, geduld hebben en weer echt kaartlezen. Google past zich vanzelf aan. Wij ook. Meestal dan.
maanlandschappen en Skywalker
Eenmaal het stadje uit rijden we direct de stilte in. Niemand lijkt interesse te hebben in het ruigere Dahar-gebergte en we belanden al snel in een desolaat maanlandschap van bruine en okergele heuvels.


Onze eerste stop is Matmata, beroemd om zijn troglodyte-woningen. De bewoners hakten hun huizen hier metersdiep de grond in. Niet alleen als perfecte camouflage tegen vijanden, maar ook als natuurlijke airconditioning. Inmiddels is het dorp wellicht bekender geworden door de filmindustrie. Want… er zijn hier delen van Star Wars opgenomen.


We waren vooraf gewaarschuwd voor een enorme toeristenkermis. Dat zal in het hoogseizoen misschien zo zijn, maar nu, in het laag(ste) seizoen, niet bepaald. We zien enkel wat lokale, continu rokende mannen, een paar verlaten souvenirtentjes vol kleden en een dromedaris die op de stoep ligt te rusten, direct naast zijn eigen stenen standbeeld.
de filmset van ‘Lars Homestead’ – het huis van oom Owen en tante Beru
Zodra we binnenlopen wordt de herkenbare, bombastische muziek aangezet. Joris, die de films met zijn kinderen heeft gezien, is direct enthousiast en herkent de scène en de figuren. Ik herken enkel de muziek en weet niets van Star Wars, maar de vergeelde foto’s aan de muur en de aandoenlijkheid waarmee ze dit stukje filmgeschiedenis tot een mini-museum hebben gemaakt, maakt het haast een ‘niet te missen’ stop.
De combinatie van lage entreeprijs en het gebrek aan bezoekers behoeft echter geen businesscase om te weten dat hier geen winst wordt gemaakt. We laten de dromedaris werkloos liggen, maar nemen wel koffie om de horeca toch nog een beetje te spekken. Het enthousiasme van Joris zorgt ervoor dat ze een tafel midden in de scène neerzetten. Kleedje erop en daar zitten we dan. Tussen prinses Leia en Luke Skywalker.
We zitten echter ook midden in een staaltje bizarre architectuur. Want al is deze ‘Star Wars-look’ van latere datum, de techniek stamt uit de oudheid en de huizen zijn hier generaties oud.
Hoewel de mensen hier al eeuwen wonen, was het bestaan van deze ondergrondse stad tot 1967 nauwelijks bekend bij de buitenwereld. De oorzaak van de ontdekking is wrang: de enorme overstromingen in dat jaar. De grotwoningen (grotendeels van klei) stortten in en de bewoners stuurden een delegatie naar de overheid voor hulp. Toen pas werd de omvang van de gemeenschap echt duidelijk. Er werd bovengronds een ‘Nouvelle Matmata’ gebouwd, maar veel mensen keerden uiteindelijk toch terug naar hun grotwoningen.
het gespleten dorp
Na deze toch wat absurde,filmische ervaring gaan we verder, op zoek naar andere vergeten of ‘gespleten’ bergdorpen. Gespleten, omdat ze bijna allemaal een ‘nouvelle’ versie in het dal hebben.
We belanden in Toujane tijdens het ‘gouden uurtje’; de zon zet de bergwand in vuur en vlam. Mooi!Toujane is van oorsprong een Berbervesting. De oude stenen huizen zijn hier tegen de bergwand aangeplakt en hebben exact dezelfde kleur als de rotsen. Perfecte camouflage.



Hier lijkt de tijd echt stil te hebben gestaan. Oorspronkelijk woonden de bewoners nóg hoger, op de top van de berg in een versterkte Ksar (burcht), ter verdediging tegen invallen van Arabische stammen en om de kostbare oogst veilig te stellen. Wat je nu ziet, is eigenlijk het “nieuwe” dorp dat zo’n 300 jaar geleden ontstond toen de tijden veiliger werden. ‘Nieuw’ is hier dus relatief. Net als veel andere Berberdorpen heeft ook Toujane te maken gehad met leegloop. In de jaren ’70 en ’80 stimuleerde de overheid de mensen om naar ‘Nouvelle Toujane’ in het dal te verhuizen, waar stromend water en elektriciteit was. Er is dus nieuw en nieuwer.


Ik vroeg me al af waar de jongeren waren. Die blijken er wel te zijn, maar niet hierboven. Op de berg blijven de ouderen achter, als bewakers van het erfgoed, de olijfpersen en de vele ezels.
vloeibaar goud
Het was ooit een rijk dorp dankzij de olijfolieproductie. Her en der zien we nog de oude molenstenen. Vroeger werden deze door een dromedaris of ezel rondgedraaid om de olijven tot pulp te pletten. Nu zijn het museumstukken zonder museum. Ironisch genoeg zien we even verderop een ezel loslopen die, alsof hij in een trance zit, continu rondjes blijft draaien. Ik denk dat het beest een beetje gek is geworden tijdens zijn voormalige baan. Sneu gezicht.
Hoewel de gemiddelde leeftijd van de mannen hier hoog ligt, is de handel springlevend. We zien nog steeds pick-up trucks aankomen, tot de nok toe gevuld met olijven. Deze worden gewogen en op een doek langs de kant van de weg gestort. Het zijn enorme stapels zwarte olijven: rijp, bomvol olie en klaar voor de persing. Dat gebeurt nu in de moderne huileries beneden in het dal. Daar worden de olijven machinaal gewassen en gecentrifugeerd. Wat met een ezel dagen duurde, is nu in een uurtje gepiept. Minder romantisch, maar het resultaat blijft hetzelfde: vloeibaar goud.


Hier in het zuiden regeert de Chemlali-olijf. Volgens kenners een echte overlever; hij kan tegen de droogte en hitte. De olie is goudgeel, zacht en zoet. In het noorden, waar meer regen valt, groeit vooral de Chétoui-olijf. Die olie is intens groen en heeft een flinke ‘peperige’ nasmaak. Ik hoop aan het einde van onze reis nog een bezoek te brengen aan een domein in het noorden, maar eerst trekken we verder naar het zuidwesten. Van de olijven naar de dadels. Of preciezer, naar de Deglet Nour, de koningin van de dadels. Betekent letterlijk Vinger van het Licht. Dit vanwege de amberkleurige gloed en als je ze tegen de zon houdt, zijn ze bijna doorzichtig en zie je de pit zitten.

de perfecte zoutvlakte
Om in Tozeur te komen rijd je over de Chott el Djerid, een enorm opgedroogd zoutmeer. Nu heb ik inmiddels een haat-liefdeverhouding opgebouwd met zoutvlaktes. In Botswana (Makgadikgadi) leerde ik dat de korst verraderlijk is; daar reden we ons destijds hopeloos vast in de modder. In Bolivia (Salar de Uyuni) was het landschap weliswaar oogverblindend, maar op bijna 4000 meter hoogte was het fysiek afzien.

Hier in Tunesië is het simpelweg precies zoals het moet zijn. Geen hoogteziekte (we zitten bijna onder zeeniveau) en geen vastlopende wielen, want er ligt een 80 km lange, strakke dijk dwars door het niets. Het is puur genieten van het zachte licht dat weerspiegelt op de zoutkristallen. Er is niemand anders in de buurt. Alleen wij en de eindeloze, glinsterende vergezichten.
dadels – het brood van de woestijn
Nomaden konden maanden overleven op alleen dadels en kamelenmelk omdat de dadel bijna alle essentiële vitaminen en mineralen bevat. Tozeur heeft een van de grootste oases ter wereld. De Palmeraie is een gigantische oase van meer dan 1000 hectare met honderdduizenden palmbomen. In tegenstelling tot moderne plantages is dit nog een echt ‘bos’ met een 3-laags ecosysteem: groenten op de grond, fruitbomen (vijgen/granaatappels) in het midden, en de dadelpalmen als dak bovenop. Ofwel, voldoende ‘brood’ voor lange tochten.
Naast de eerdergenoemde Deglet Nour vind je hier op elke markt takken met de Allig dadels. Langwerpig, donkerbruin, zacht en met een wat hartige, vollere smaak. Dan is er nog de Kenta, een lichte, meer droge dadel (nogal saai) en de Menakher: de ‘dadel van de Bey’. Vroeger mocht alleen de koning (de Bey) deze eten. Hij is groot, zwart en vlezig. Zeldzaam en duur.
Ik neem me voor nooit meer te klagen over de prijs van dadels. Wanneer ik ze de eerstvolgende keer in Nederland koop, dan denk ik terug aan wat ik hier heb geleerd. Namelijk dat dadelpalmen niet door insecten worden bestoven, maar door de mens. In de lente klimmen mannen met een plukje mannelijk stuifmeel elke vrouwelijke boom in om de bloemen handmatig te bevruchten. Dat is pas seizoenarbeid…

regen in de goudgele stad
Naast de ‘hoofdstad van de oases’ is Tozeur ook de goudgele woestijnstad, daar waar regen een zeldzaamheid is. Gemiddeld valt hier amper 80 mm per jaar. De enige plek die nog droger is, is de militaire zone El Borma, diep in de zandduinen. De kans dat je hier natregent is dus statistisch gezien verwaarloosbaar.


We hebben onszelf dan ook getrakteerd op een bungalow met privézwembad, midden in de dadelpalm-oase. Het is een plaatje: muren gemetseld in de typische geometrische 3D-patronen, een enorme open haard en rondom niets dan zand en palmen. Er is verder niemand, behalve het onverwachte welkomstcomité op de rand van het zwembad: tientallen kikkers. We hebben geluk dat het december is, want we blijven verschoond van luidruchtige serenades. Omdat het geen paringstijd is, houden ze hun kaken stijf op elkaar. Een weldadige stilte, met uitzondering van het domino-effect zodra een van ons beweegt: plons, plons, plons.

Idyllisch? Jazeker. Dadels plukken, glas rosé erbij (de eigenaar is half Frans, dus we hebben zowaar wijnglazen). Helaas is het comfort echter iets minder dan we hoopten. De douche is een avontuur: de druk is nihil en de temperatuur schommelt tussen kokend heet en ijskoud. De volgende ochtend is er zelfs helemaal geen water. Ik promoveer mezelf tot lieftallige assistent van de eigenaar en draai op verzoek diverse kranen open en dicht, terwijl Joris alvast praktisch (en enigszins sceptisch) om een emmer vraagt. Mede omdat het toilet niet doorspoelt en er tenslotte water genoeg in het zwembad zit. Na een uurtje klooien geven we de eigenaar de vrije hand. Wij gaan ondertussen de omgeving verkennen.
grand canyon van tunesië
Suzi moet hard werken in de bergen, maar ze laat ons niet in de steek. Door de vertraging besluiten we rechtstreeks door te steken naar het eindpunt van de oase-route: Mides. We zitten hier vlak tegen de Algerijnse grens, een gebied dat door Buitenlandse Zaken als ‘oranje’ wordt bestempeld. We hebben ons hier echter nog geen moment onveilig gevoeld en dus rijden we door totdat we niet meer verder kunnen.

Het landschap is hier dramatisch opengescheurd tot een diepe kloof. Het staat bekend als het dorp dat ‘op de rand van de afgrond’ gebouwd is, maar in werkelijkheid moet je goed kijken om dat te zien. Het oude dorp is opgetrokken uit exact hetzelfde materiaal als de bergwand. Door het verval zijn de ruïnes letterlijk versmolten met de kloof. Het is de ultieme camouflage. Wederom zijn we de enige bezoekers. De stilte in de kloof en de leegte om ons heen maken het tot een perfecte middag.

Helaas blijken bij terugkomst de problemen bij ons idyllische huisje nog niet opgelost. Sterker nog, de volgende ochtend valt ook de stroom uit én begint het te regenen. Het is een unicum: regen in de woestijn, de hele dag lang. Dat geloof je toch niet? We houden het voor gezien, plukken een flinke ‘brood’ voorraad en vertrekken eerder dan gepland. De kikkers hebben het rijk weer voor hen alleen.
de ‘Meinte’ van de zoutvlakte
Op de terugweg richting de kust stoppen we, net als op de heenweg, bij dat ene kleine hokje direct langs de weg. Het is simpel, maar het uitzicht over de weidse vlakte is onbetaalbaar. De eigenaar is een man van weinig woorden, maar zijn daden spreken voor zich: hij maakt misschien wel de lekkerste poulet grillade van de hele streek ( dadels vooraf).

We kijken elkaar aan en denken precies hetzelfde: deze man is de Tunesische tweelingbroer van onze Zeeuwse vriend Meinte. Dezelfde blik, dezelfde houding en diezelfde onmiskenbare droge humor. Terwijl we tevreden kluiven aan de kip, met uitzicht op de bergen in de verte, sluiten we dit semi-woestijnavontuur perfect af. De laatste, verdwaalde regendruppels vallen uit de hemel terwijl wij weer in de auto stappen. Bij het afrekenen verbreekt hij de stilte nog één keer met een grote grijns: “Wanneer komen jullie weer?”
