langs ksour, kust en eeuwenoude rituelen

Het blijft trekken: die drang om toch nét even de randjes op te zoeken. We bevinden ons in de regio rond Médenine en Metameur. Wie de kaart van Tunesië erbij pakt, ziet dat onze neus langzaam maar zeker richting de Libische grens wijst. De officiële reisadviezen kleuren hier al snel van ‘Code Oranje’ naar dieprood, zeker richting de steppewoestijn en Ben Gardane; het beruchte knooppunt voor grenshandel en smokkelwaar.
In mijn hoofd spelen zich scènes af van norse checkpoints en gevaar, maar de realiteit is ontwapenend anders. De heren van de Garde Nationale wuiven ons iedere keer met een nonchalant gebaar door. “Allez, passé.” Terwijl lokale Tunesiërs aan de kant worden gezet, worden ‘Suzi’ (onze trouwe Ciaz), inclusief bestuurder en bijrijder, duidelijk als veilig bestempeld. De kans dat wij op een opsporingslijst staan is nihil; we zijn de gekoesterde ‘economische gast’. Het voelt hier weldadiger en veiliger dan menig grote Europese stad op een zaterdagavond.
oases achter blinde muren
We strijken neer net buiten Médenine in Maison d’Hôtes Dar Fatma, liefdevol vernoemd naar moeder en dochter. Mocht je ooit in deze uithoek verzeild raken: stop hier! Het is het schoolvoorbeeld van Noord-Afrikaanse architectuurmagie.

Aan de straatkant zie je slechts een eenvoudige, kleine deur in een blinde muur. Maar duw je die open, dan stap je een andere wereld binnen. Een binnenplaats met uitgerolde kelims en stenen banken op het dak waar de kussens al uitnodigend klaarliggen. Buiten overheersen half afgebouwde betonnen karkassen. Wanneer het afkomt weet en deert niemand, maar binnen heerst verstilde perfectie.




honingraten en ‘pickup-transhumance’
We zijn hier gestopt om de reis naar de kust te breken, maar minstens zozeer om de ksour (meervoud van ksar) te bewonderen. Deze oude graanopslagplaatsen domineren hier het landschap en het zijn wonderlijke bouwwerken. Stel je een enorme honingraat voor, maar dan opgetrokken uit leem en steen, met gewelfde opslagruimtes – ghorfas – die soms tot wel vier verdiepingen hoog reiken.

Ksar Médenine ligt midden in de Jeffara-vlakte. Vroeger was dit een ware pakhuis-stad; een verzameling van zo’n 35 ksour waar de semi-nomadische Berberstammen hun oogst en bezittingen veilig stelden terwijl zij zelf rondtrokken. De moderne stad, inmiddels 120.000 zielen groot, is er later als een betonnen schil omheen gegroeid.
Terwijl we de stad inrijden, probeer ik het me in te beelden. Maar het romantische beeld van hele stammen die met tenten en kamelen door de woestijn trekken, is grotendeels verdampt. Bovendien vraagt mijn taak als navigator de nodige aandacht (laten we zeggen dat mijn richtingsgevoel het soms aflegt tegen de Tunesische wegbewijzering).
Toch is de nomadische ziel niet verdwenen, wel gemoderniseerd. Ik lees dat er nog volop sprake is van transhumance. Joris herkent de term direct vanuit zijn antropologie studieboeken, ik moet echter even spieken bij mijn digitale AI vrienden. Het komt erop neer dat de herders nog steeds met hun kuddes rondtrekken op zoek naar weidegrond. Alleen hobbelt het huishouden niet meer per kameel erachteraan, maar worden ze bevoorraad door neven in Toyota pick-up trucks. Traditie met een praktisch, modern randje.
star wars & dadelpitten
Joris manoeuvreert de auto vakkundig bijna klem tussen de marktkramen (het blijft een talent) en dan staan we er opeens voor. Ksar Ommarsia. De oude honingraten.

Natuurlijk is er ook hier weer een Star Wars connectie. Als ik het goed begrijp, dienden deze ghorfas als de slavenkwartieren van Mos Espa. Er schijnt een emotionele scène te zijn opgenomen waarin een nog jonge Anakin zijn moeder Shmi verlaat om Jedi te worden. Het zegt mij allemaal vrij weinig en we zien er ook niets van terug. Geen Jedi-mantels, enkel het echte leven.
In de schaduw van die eeuwenoude ghorfas zit een groepje mannen op de grond. Sommigen dragen de kachabiya met zijn karakteristieke puntkap, anderen de, evenzo traditionele, zwart-wit geblokte keffiyeh. Ze zijn met een jaloersmakende concentratie bezig met een spel in het zand: Kharbga. Het is het Noord-Afrikaanse schaakspel van de straat. Geen plastic pionnen hier, de strijd wordt beslecht met simpele steentjes tegen dadelpitten. De (moderne) wereld raast aan hen voorbij, maar zij kijken niet op of om.


Verderop zien we een verbleekt bordje: Musée des Coutumes et des Traditions. Omdat de kans klein lijkt dat er busladingen met andere geïnteresseerden arriveren besluiten we de beheerder niet teleur te stellen. Voor €0,90 krijgen we in dit privémuseum een rondleiding door het leven van de Berberstammen. Laten we zeggen dat het aandoenlijk kneuterig is, en we hebben onze goede daad voor de dag weer gedaan.


hôtel les ghorfas en de hoedster van de ksar
Vanuit hier rijden we door naar Metameur. De lokale ksar, Ksar Ouled Abdallah, prijkt op de voorlopige UNESCO-lijst en voelt als een filmset die vijf minuten geleden verlaten is door de crew. Toch is het niet helemaal leeg, een deel wordt bestierd door Habiba. Deze kranige weduwe runt hier al veertig jaar een ‘gîte’, waarvan de laatste tien jaar alleen.

Haar kinderen zijn uitgevlogen, maar, zoals ze trots laat zien via het scherm van haar telefoon, toch elk moment aanwezig. Het is een wat wonderlijk beeld: deze vrouw in traditionele kledij, tussen eeuwenoude lemen muren, turend naar een videobelletje. Tussen de gesprekken door wacht ze, met haar glaasjes sterke muntthee, geduldig op passanten.
Ooit was dit een plek van hectiek, waar handelaren hun kamelen stalden en graan beschermden tegen woestijnrovers. Nu heerst er een oorverdovende stilte. Er is niemand, en zij zit daar, elke dag. De campers en 4×4’s die hier de nacht doorbrengen zijn waarschijnlijk op één hand te tellen. Zonde, want het is er magistraal: een enorme binnenplaats omringd door gestapelde ghorfas. Je slaapt hier letterlijk in de geschiedenis.


Toch, en ik zeg het met enig ongemak: de romantiek verliest het van de realiteit. Mijn praktische geest en Joris’ onverwoestbare liefde voor een beetje comfort (en warmte) wegen simpelweg zwaarder. Suzi is te klein om in te slapen en de ghorfas zijn prachtig, maar spartaans en ‘‘s nachts ijskoud. En dus verlaten we Habiba, na een ruime fooi voor de thee en de zelfgemaakte zoete amandelkoekjes. We laten haar achter in haar verstilde koninkrijk, een vergeten parel die nog amper een plekje op de moderne atlas lijkt te hebben.

sea sound & bezness
Na het stof van de vlaktes roept de zee. Het schiereiland Djerba zou ons toch echt wel wat moeten kunnen bieden. We gokken eerst op een appartementje bij Nicolas en Barbara. Een sympathiek Frans stel uit Bordeaux dat de Europese hectiek ontvluchtte. Prima plek, maar we missen iets essentieels: het geluid van de zee. We willen de golven horen als we in bed liggen, we willen de zee zien als we wakker worden. Met lichte gêne melden we na één nacht dat we toch verder trekken. Ze reageren sportief, geven recommandaties en ook nog eens een pain au chocolat mee voor onderweg.


Na een mislukte poging bij een verlaten ‘Land’s End’-locatie (prachtig, maar enkel een eenzame kamelenhoeder), eindigen we bij het kleine familiehotel Villa Azur. Kamer 101. Voor €52 per nacht hebben we de jackpot: ruim balkon, zeezicht, en ja: het ruisen van de branding. Omdat het laagseizoen is, zijn er slechts drie kamers bezet. De verhouding personeel-gasten is daarmee nogal uit balans, maar wat een verwennerij. De keuken grilt vis en garnalen die rechtstreeks uit de vissersboten komen en de schoonmaakster tovert ons bed dagelijks om tot een bloemenparadijs. Parasol met ligbedden, wandelingen langs de vloedlijn en natuurlijk een duik in de golven… Life is good.


Terwijl we luieren, filosoferen we over de mensen die hier neerstrijken. We bouwen hele theorieën. Zijn het de teleurgestelden? De mensen die gedesillusioneerd zijn over Europa, de economie die maar niet houdt, de regeltjes? Het voelt als een verzamelplek voor wie ‘het systeem’ even wil pauzeren. Ook wellicht een overwinterplek voor gepensioneerden.
Barbara zei dat Djerba in de zomer ‘Ibiza-achtig’ is. Ik probeer het me voor te stellen terwijl ik over het vrijwel lege strand kijk. Er is een enorm casino, een vliegveld en hotels gebouwd voor de massa. Nu lopen er slechts een handvol toeristen en wat werkloze mannen met dromedarissen en paarden. Ook de andere hotels lijken zo goed als leeg. Sporadisch zien we een oudere Westerse dame met haar jonge ‘beznessa’. De jeugdwerkloosheid is hier enorm en voor veel jonge mannen is een huwelijk met een Europese vrouw de enige uitweg uit de armoede. Anders dan de ‘bumsters’ in Gambia is het hier subtieler, minder zichtbaar. In de conservatieve Arabische cultuur is openlijk sekstoerisme taboe. Maar als een twintigjarige ‘verliefd’ wordt op iemand die zijn moeder had kunnen zijn, zit er in 99% van de gevallen een agenda achter: het paspoort. De harde economische realiteit van Tunesië. En zo ontkomen we toch niet helemaal aan de ‘echte wereld’, ondanks onze theorieën en fantasieën aangaande de strand passanten en de spaarzame mede hotelgasten.
levend water en knopen in de ziel
We voeren hier bar weinig uit, met één uitzondering: een bezoek aan de El Ghriba synagoge, de oudste van Afrika.



We hadden ons voorbereid op een vesting. In 2002 en recenter in 2023 was deze plek immers doelwit van aanslagen. In 2002 reed een Al-Qaida terrorist een tankwagen gevuld met aardgas en explosieven in op de muur van de synagoge (19 doden) en in 2023 was er een schietpartij tijdens de jaarlijkse bedevaart (5 doden). We stoppen dus onze paspoorten in de tas en stellen ons in op draconische controles. De realiteit? Er staat een metaaldetector en er hangen wat camera’s, maar van een politieblokkade of paspoortcontrole is geen sprake. Wellicht voldoen we niet aan het risicoprofiel, maar de sfeer is eerder gemoedelijk dan gespannen.
Eenmaal binnen in de synagoge, vol blauw-wit keramiek en Moorse bogen, stappen we de diepe geschiedenis in. Ik gesluierd, Joris met een keppeltje. De wortels van deze ‘Vreemdelinge’ (El Ghriba) gaan terug tot 586 voor Christus. Volgens de overlevering namen vluchtende priesters destijds een steen van de verwoeste Tempel van Salomo uit Jeruzalem mee. Die steen zou nog steeds het fundament vormen onder onze voeten.
Terwijl ik op een afstandje de rituelen volg, word ik tot mijn verrassing zelf ook uitgenodigd. Een man biedt me mayim chayim (levend water) aan uit de zes meter diepe put. Waarom ik, als niet-joodse, mag delen in dit heilige moment? Misschien omdat we Tzedakah (een donatie) gaven, of simpelweg uit gastvrijheid? Maar waarschijnlijk is het dieper. Hier gelooft men in Baraka, een zegen kracht die zich niets aantrekt van labels of paspoorten. Als je respect toont, mag je blijkbaar delen in de magie. Ik onderga de spirituele reiniging en ze kijken goedkeurend toe. Verbinding zonder woorden.
Ondertussen zie ik hoe vrouwen knopen leggen in sjaals die rondom de Heilige Ark zijn gebonden. De knoop symboliseert een probleem of zorg. Door na het gebed de knoop weer los te maken, is symbolisch het probleem opgelost. Een techniek die de moeite waard lijkt om te onthouden, eenvoud troef.


We zoeken nog tevergeefs naar de hardgekookte eieren die vrouwen met wensen in de ‘Grot van het meisje’ zouden achterlaten, maar die blijven voor ons verborgen. Misschien kijken we niet goed, of is het een traditie die enkel tijdens de grote bedevaart plaatsvindt.
Het maakt niet uit. Religie, bijgeloof en traditie lopen hier dwars door elkaar heen. Net als de honingraten van de ksour en de moderne hotels aan de kust. Tunesië blijkt een land van lagen, en wij pellen ze in deze weken één voor één af.
