over Romeinse mozaïeken, hotel-kitsch en lasagne met een eenzame motorrijder
De lucht boven Djerba kleurt onheilspellend grijs. Er is regen voorspeld, en we hebben de Popper-theorie niet nodig om te besluiten dat een regendag beter te verteren is vanuit een rijdende auto dan vanaf een strandbedje. We besluiten dan ook het schiereiland een dagje eerder te verlaten en de rit terug naar het noorden op te breken.
vers vanuit de pick-up trucks
Maar niet voordat we Suzi wat hebben verzwaard met lokaal ‘goud’. We stoppen nog snel bij een moderne huilerie nabij Erriadh, waar we ons letterlijk tussen de dreunende RVS-centrifuges wurmen. Het is een fascinerend geheel. Locals komen met pick up trucks (of kofferbakken) vol met zakken olijven. Ze wachten geduldig tot hun eigen specifieke oogst geperst is, om het vervolgens direct in plastic jerrycans te tappen. De olie is nog troebel en bijna neongroen. Het wordt vervolgens langs de weg verkocht. Wij doen het iets praktischer en tikken, te midden van het machinegeweld en de intense geur van gemalen gras, een paar blikken op de kop voor thuis. Verser gaan we het niet krijgen.


Met de buit veilig achterin zetten we koers richting het vasteland. We besluiten voor een tussenstop in El Djem. We waren er al eerder, maar we hadden nog een rekening te vereffenen met de geschiedenis: het archeologisch museum. Bovendien ligt het zo’n beetje halverwege richting Tunis. Een logische stop dus.
hotel Julius – grootheidswaanzin
Joris heeft deze keer de overnachtingsplek uitgezocht. Er zijn twee mogelijkheden, meer keuze is er niet, en hij heeft zijn zinnen gezet op Hotel Julius. De naam alleen al doet vermoeden dat de eigenaar last heeft van een lichte vorm van grootheidswaanzin, en die vermoedens worden bij aankomst direct bevestigd. Het gebouw probeert krampachtig het beroemde Romeinse amfitheater na te bootsen: rond gebouwd, met een binnenplaats en galerijen. Dat het échte amfitheater, het op twee na grootste ter wereld, vanuit onze kamer te zien is, maakt de poging des te aandoenlijker.
Bij aankomst wordt Suzi direct geconfisqueerd door iemand met een security-embleem, blijkbaar tevens verantwoordelijk voor valet parking. Joris geeft de sleutels met een gelukzalige glimlach af; alles om maar niet zelf te hoeven parkeren in de Tunesische chaos.
Binnen blijkt de binnenplaats geen lobby van keizerlijke allure, maar een ruimte die het midden houdt tussen een bruin café en een nachtclub bij daglicht. Mannen lurken aan chicha’s, overal staan koffie- en theeglazen en het staat letterlijk blauw van de sigarettenrook.
Vrouwen lijken niet te bestaan. Geen idee waar ze zijn, misschien op de hotelkamer? Dat zou sneu zijn, want die kamers kan ik het beste omschrijven als ‘vergane glorie’. De naam ‘Julius’ prijkt werkelijk overal op: van de handdoeken tot het douchescherm. Een staaltje corporate branding waar menig multinational jaloers op zou zijn. De receptionist is echter ontwapenend vriendelijk en accepteert, na wat subtiel onderhandelen, toch nog een korting. En eerlijk is eerlijk: we hebben uitzicht op het échte theater. Dat telt.


lasagne Frutti di Mare & Mauro
’s Avonds dalen we af naar de eetzaal. Een kille, ongezellige balzaal waar we, op één andere ziel na, de enige gasten zijn. De bestelde Lasagne Frutti di Mare is een gerecht dat in het Italiaanse binnenland waarschijnlijk strafbaar is en officieel niet bestaat, maar hier in deze eetzaal gaat de verboden combinatie vis en kaas verrassend goed samen.
Terwijl we deze culinaire zonde verorberen, raken we in gesprek met die ene andere gast. Mauro. Een Italiaan op een motor, die zijn 51e verjaardag ‘viert’ in deze troosteloze zaal in El Djem. De situatie is doordrenkt van een pijnlijke, maar onweerstaanbare ironie: een man uit het land van de Cucina Povera en culinaire trots, die op zijn feestdag, in plaats van door zijn nonna vertroeteld te worden, zwijgend kauwt op een Tunesische interpretatie van pasta…
Wat volgt is een avondvullend programma waarin Mauro’s levensverhaal zich als een meeslepende Italiaanse opera ontvouwt. We verplaatsen ons naar de ‘arena’ van het hotel waar we, tussen het borrelende geluid en de zoete geur van appeltabak, het trage ritme overnemen van de mannen om ons heen. Eén chicha-sessie duurt al snel een uur; het is de ultieme vorm van slow living. Sociale ‘smeerolie’, al heeft Mauro dat amper nodig.
Hij praat en praat. Geboren in Como, een B&B op Sardinië, een recente en rommelige relatiebreuk en nu duidelijk met zijn ziel onder zijn arm. Zijn plan om door te rijden naar Turkije werd gedwarsboomd toen zijn grootmoeder, ergens in de negentig, overleed terwijl hij net in Kroatië stond. Het verhaal wordt met het uur complexer, en niet alleen omdat hij er steeds meer Italiaanse woorden doorheen gooit. Vader onbekend, de bastaard van de familie, en straks met Kerstmis dus moederziel alleen. Hij vertelt het met een vreemde mix van humor, energie en diep verdriet. Ik zie de tattoo op zijn arm: fake it till you make it. Onwillekeurig denk ik terug aan mijn eigen 40e verjaardag, alleen in een eetzaal op de grens van Brazilië en Argentinië. Weliswaar liefde op afstand, maar ‘alleen zijn’ op reis heeft een heel specifiek gewicht.
Na nog een laatste koffie nemen we amicaal afscheid. Hij zou ons appen met Kerst; hij wil dan over de pistes rijden in het zuiden, de woestijn in. Hopelijk is hij dan niet alleen, of in ieder geval niet eenzaam. We kruipen in bed extra dicht tegen elkaar aan.
romeinse villa
De volgende ochtend, na een ontbijt waar de schappen vooral uitblinken in leegte en de ober trotser is op zijn Duits dan op zijn service, lopen we naar het museum.
De zon is weer terug en het museum van El Djem is dik de extra stop waard. Relatief klein, maar met een prachtige collectie mozaïeken die wedijvert met die van het Bardo in Tunis.




Pronkstuk is de volledig gereconstrueerde Romeinse villa die in de jaren ’90 werd opgegraven: Africa House. Je loopt letterlijk door de vertrekken van een rijke Romein uit Thysdrus (de Romeinse naam voor El Djem). De mozaïeken zijn verbluffend gedetailleerd, met (voor mij) als hoogtepunt de godin Africa met een olifantenschedel als hoofdtooi. Haast niet te geloven dat al dit moois steentje voor steentje met de hand gelegd is. Het toont de immense rijkdom van deze stad, die ooit de tweede stad van Noord-Afrika was, gebouwd op de winst van olijfolie.
We dwalen door de geschiedenis, werpen daarna nog een laatste blik op het amfitheater, slaan wat fruit in en stappen in de auto. Het noorden roept. We besluiten nu in één streep door te rijden. Geen idyllische tussenstop meer aan de kust, maar recht het hart van de stad in.


roestende aarde & romeins goud
Eenmaal op de snelweg verandert het uitzicht op slag. We rijden door de Sahel, de Tunesische variant, niet die van de zuidelijke woestijn. De grond kleurt hier diep roestbruin. Een waanzinnig contrast met het zilvergroen van de olijfbomen die in oneindige, strakke rijen staan opgesteld.
Het zijn er miljoenen. Dit is de tastbare erfenis van de Romeinen wiens villa we net zagen; zij maakten van deze regio de olijfolieschuur van hun rijk. Omdat het hier droog is, staan de bomen ver uit elkaar om elke druppel water te vangen (dry farming).
Kilometer na kilometer dicteert dit strakke, geometrische, rustgevende lijnenspel het uitzicht, totdat de rust plaatsmaakt voor beton, viaducten en zelfs een kleine file.
Tunis nadert. De rijstijl om ons heen verandert, er wordt zelfs getoeterd. Gedaan met de rust, tijd voor de grote stad.
