Salento dus. En wat ben ik blij dat ik deze kant ben opgegaan, want echt super, super, super leuk!
Allereerst is de locatie waanzinnig mooi, midden tussen bergen en rondom zie je alle tinten groen die je je maar kunt voorstellen. Het bestaan draait er op productie van koffie, forel vangst (fijne culinaire bijkomstigheid) en inmiddels deels ook op toerisme. Hetgeen trouwens niet inhoudt dat het er stampvol met toeristen zit, sterker nog, ik ben 3 dagen lang de enige gast in Posada del Cafe, een klein guesthouse gerund door Maria Helena, een geweldige vrouw die alles maar dan ook echt alles doet om je welkom en thuis te voelen. Als ik arriveer blijkt het net 36 uur non stop geregend te hebben (gelukkig maak ik enkel het laatste restje mee) en is het daardoor best fris geworden. Laat ik nu geen regenjack ingepakt hebben (positivo) en enkel drie dunne dingen met lange mouwen bij me hebben, kortom, ik mis een trui voor de avonden in de bergen. Geen punt, ik krijg direct een fleece te leen en bovendien een extra deken. Ja, hier geen dekbed maar gewoon ouderwets van die zware kriebeldekens, stevig rondom het matras geslagen zodat het meer iets van een dwangbuis weg heeft. Had die dingen al uit m’n geheugen gewist maar in dit geval ben ik er toch blij mee…
Mi casa is perfect gelegen, aan einde van calle Real, zeg maar de hoofdstraat van het dorpje, tegenover de beste koffiespot en vlak bij de 283 treden die leiden naar een mooi uitzichtpunt met schommels. Kortom, elke dag al schommelend met koffie in de hand de zon zien ondergaan terwijl beneden de kerkklokken luiden, je kunt maar een vast ritme hebben…
Gelukkig is het de komende dagen zonnig, droog en bovendien een heerlijke temperatuur en ik vertrek dan ook snel richting Valle de Cocora. Om half acht zit ik in een jeep en om acht uur start ik de wandeling waar zo’n 6 uur voor staat. En wat is het mooi!! Overal waar je kijkt zie je de mega hoge palmbomen waar de vallei om bekend staat, tot wel 60 meter hoog.
De wandeling begint eenvoudig door weilanden en al is het pad wat modderig, heel goed te doen. Alleen af en toe alleen even uitwijken voor paarden die zwaar beladen zijn met grote tonnen met melk. Half uurtje verderop inderdaad overal (de melk producerende) koeien die enkel beetje verstoord opkijken als je passeert. So far so good, licht glooiend en volop fotomomentjes.
Echter, zodra het ‘cloud forest’ (hoe noem je dat toch in het Nederlands?) begint wordt het nog best een beetje werken. Men heeft over de riviertjes soort hangbruggen gemaakt (gelukkig meestal met een kabel langszij voor houvast, ik ben niet zo’n held) en verder aarde en stenen wat tezamen een pad moet voorstellen. Blubber all over. Ik loop op een gegeven moment stukje verkeerd, zeg maar bovenlangs ipv langs rivier en moet dus weer ergens naar beneden toe. Je snapt het al, dit ging verre van soepel, acrobatiek is nooit m’n sterkste punt geweest… Geen andere toerist te bekennen en ik kom uiteindelijk niet bepaald elegant beneden en ben ’s avonds weer wat blauwe plekken rijker, maar… belandde tenminste op het pad en niet iets lager in het rotsige riviertje, kortom, was eigenlijk nog best blij met resultaat. Bij Acaime kun je wat drinken en de vele kolibries bekijken maar nadat ik met mijn Pelleboer blik naar de hemel heb gekeken (en als back up informatie van accuweather.com welke ik in de morgen om 6 uur had bekeken) besluit ik meteen door te lopen, d.w.z. de berg op. Met als doel een uitzicht zonder al te veel wolken. Het hoogste punt is op 2860 meter en vandaar inderdaad, geheel volgens plan, een prachtig uitzicht. Eenmaal weer beneden vervolg je dan je weg door de vallei en kom je weer bij beginpunt uit. Één van de vele WWII Willy’s jeeps brengt je dan terug naar het dorpje. Naast toeristen vervoeren deze oldtimers alles wat je kunt bedenken en er lijkt maar één regel te zijn; ze zitten nooit vol, er kan altijd nog iets of iemand bij. In dit deel van Colombia zijn ze zelfs een dusdanig onderdeel van het leven dat een ‘yipao’ een legitieme maat is voor producten, 20 tot 25 zakken sinaasappelen bijvoorbeeld. Er schijnt ook elk jaar een yipao parade te zijn waarbij volgeladen opgepimpte jeepies op de twee achterwielen door het stadje Armenia sjezen, bestuurt door de mannen met poncho’s en rubberlaarzen. Deze laatste heren zie je hier natuurlijk overal, en na het zware werk op het land vermaken ze zich met bier en pool tafels in de 2 kroegen van het dorp. Het mixt allemaal verrassend goed met de toeristen industrie en ze zijn nooit te beroerd om je de weg te wijzen of anderszins te helpen. Of natuurlijk gezamenlijk een biertje te nuttigen.
De volgende dag ga ik op pad met paard en gids, hij belooft me een groot en pittig paard. Over de definitie ‘groot’ valt te twisten maar pittig was de 3-jarige Negro zeker. Stapvoets was niet z’n favoriete gang en hij vond water, honden en koeien niet leuk. Iets wat best onhandig is in een land vol honden en als je riviertjes moet doorkruisen terwijl er koeien in de weg staan. Verder ging de rit door steile smalle geulen, vol modder en stenen. Dat arme Negro geen benen heeft gebroken en dat we samen heelhuids boven dan wel beneden kwamen vond ik een wonder en was zeker niet te danken aan mijn begeleiding en aanwijzigingen, maar het was duidelijk dat het voor hem niet de eerste keer was. Zelfs in het dorp zelf zijn sommige straten enorm steil ( weet zeker dat Baldwin street in NZ niet het officiële predikaat ‘ steilste straat ter wereld’ verdiend) maar Negro heeft nergens moeite mee, behalve dan dus met die eerder genoemde honden en water, waarbij hij abrupt weigert verder te lopen en na veel vijven en zessen bokkend zijn weg vervolgd.
Al met al een soort bootcamp, allereerst voor Negro maar niet minder voor zijn berijder en weer een ervaring rijker zit ik ’s avonds aan een welverdiende (vond ik..) forel. Ook de andere lokale specialiteit, patacones con hogao bij één van de vele kraampjes op het plein gaan er prima in, evenals de vele verse vruchtensapjes met vruchten waarvan ik echt nog nooit eerder gehoord heb, maar welke stuk voor stuk erg lekker zijn. ’s Avonds zie ik Carlos, de eigenaar van de paarden, nog even op het plein en hij vraagt of ik het nog steeds ‘fantastico’ vind. Tuurlijk Carlos, pittig maar.. Fantastico, salut!
Uiteraard moet je in deze regio ook eigenlijk wel een koffieplantage bezoeken, Colombia is tenslotte één van de grootste koffie producerende landen ter wereld, en dus ga ik naar Finca El Ocaso, een uurtje lopen vanaf het dorp. Inmiddels voelde ik toch al alle spieren in m’n lichaam dus dit kon er ook nog wel bij. Ik ben de enige en krijg privé tour van de eigenaar, erg leuk al vertikt hij het om me bij het uiteindelijke proeven van de koffie melk en suiker te geven. Vers gebrande Arabica koffie drink je zwart en niet anders, aldus de meester. Inmiddels hoost het van de regen dus ik wacht mooi bovenop die berg totdat het overgaat in miezer, drie koppen koffie en veel Spaans, deels voor mij onbegrijpelijk, gebrabbel loop ik middels het nodige vals plat weer terug naar het dorpje. Helaas geen Willy die me een lift kan geven. Maar, zoals de titel reeds aangaf, wel goed voor de conditie. En de uitzichten vergoeden alle spierpijn dubbel en dwars!